Ezekiel 43

1Toen leidde hij mij tot de poort, de poort, die den weg naar het oosten zag. 2En ziet, de heerlijkheid des Gods van Israël kwam van den weg naar het oosten; en Zijn stem was als het geruis van vele wateren, en de aarde werd verlicht van Zijn heerlijkheid.
  heerlijkheid des Gods van Israël Die tevoren uit den tempel was verhuisd; zie boven Eze 1:28 , en Eze 10:4 , Eze 10:18-19 , met de aantekening, en vergelijk Mal 3:1 .
,
 stem was als het geruis Of, geluid, gedruis.
,
 vele wateren, Of, grote; vergelijk boven Eze 1:24 , waar de majesteit Gods, als een rechter, zich vertoonde, gelijk hier integendeel tot een teken van genade en weldadigheid, als die wederkwam om in zijn huis te wonen, en dat volkomenlijk te herstellen en te zegenen; zie het volgende.
,
 verlicht van Zijn heerlijkheid Hebreeuws, gaf licht, of, blonk; vergelijk Rev 18:1 , en Rev 21:23 , en zie Isa 60:19-20 , enz.; Mat 4:16 ; Act 13:47 ; 2Co 3:18 , en 2Co 4:6 , enz. Eenigen verstaan dat het licht gesteld wordt tegen de wolk van het Oude Testament. Zie 1Ki 8:10-12 .
3En alzo was de gedaante van het gezicht, dat ik zag, gelijk het gezicht, dat ik gezien had, toen ik kwam, om de stad te verderven; en het waren gezichten, als het gezicht, dat ik gezien had aan de rivier Chebar; en ik viel op mijn aangezicht.
 alzo was de gedaante van het gezicht, Of, het was als de gedaante van het gezicht.
,
 verderven; Dat is, toen mij God zond om het verderf van Jeruzalem in zijnen naam te verkondigen, waarop het verderf zekerlijk zou volgen. Zie boven Eze 9 , Eze 10 , en vergelijk Jer 1:10 . De profeet wil zeggen dat dezelfde God zich hier openbaarde in genade, die zich daar vertoond had in grote verbolgenheid.
,
 viel op mijn aangezicht Zie boven Eze 1:28 ; alzo onder Eze 44:4 .
4En de heerlijkheid des Heeren kwam in het huis, door den weg der poort, die den weg naar het oosten zag.
 huis, Dat is, den tempel.
,
 zag Hebreeuws, welker aangezicht was van den weg, enz., gelijk hij door de oostpoort uit den vorigen ouden tempel gescheiden was, [zie boven Eze 10:19 ] , om daarna in den nieuwen te gaan wonen. Zie 2Co 5:17 ; Rev 21:5 ; idem Hag 2:7-9 ; ook kan de Christelijke lezer vergelijken Luk 1:78-79 .
5En de Geest nam mij op, en bracht mij in het binnenste voorhof; en ziet, de heerlijkheid des Heeren had het huis vervuld.
 Geest nam mij op, Zie boven Eze 2:2 , en Eze 3:12 , en Eze 8:3 , met de aantekening.
,
6En ik hoorde Een, Die met mij sprak, uit het huis; en de man was bij mij, staande.
 Een, Namelijk den HEERE, wiens heerlijkheid den tempel vervulde, in het voorgaande vs., en die in het volgende vs. tot den profeet spreekt. Vergelijk boven Eze 1:28 , en Eze 2:1 .
,
 de man was bij mij staande Anders, een man. Zie boven Eze 40:3 .
7En Hij zeide tot mij: Mensenkind! dit is de plaats Mijns troons, en de plaats der zolen Mijner voeten, alwaar Ik wonen zal in het midden der kinderen Israëls, in eeuwigheid; en die van het huis Israëls zullen Mijn heiligen Naam niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen, met hun hoererij en met de dode lichamen hunner koningen, op hun hoogten;
 Hij zeide tot mij De HEERE, die uit het huis met mij sprak, gelijk in het voorgaande vs. gezegd is.
,
 plaats der zolen Mijner voeten, Vergelijk Lev 26:11-12 ; Isa 60:13 , en zie Joh 14:23 ; 1Co 3:16-17 , en 1Co 6:19 ; Rev 21:3 , en Rev 22:3 , enz.
,
 eeuwigheid; Zie Jer 31:32-33 , Jer 31:36 , en Jer 32:40 , en Jer 33:20-21 , Jer 33:25-26 , enz.
,
  die van het huis Israëls Hebreeuws, het huis Israëls zullen, enz., het geheel is: Door de genadige inwoning van mijn Heiligen Geest zal Ik maken dat mijn geestelijk Israël, [dat is, mijne kerk], mij heilig zal dienen en vreemd zijn van alles, wat daartegen strijdt, inzonderheid alle afgoderij, waarvan enige soorten in het volgende worden verhaald, uit de gruwelen, die Gods volk in Kanaän bedreven had. Dit kan men wel enigszins duiden [met sommigen] op den tijd van Ezra en Nehemia na de verlossing uit Babel [hoewel die mannen Gods met veel grove verkeerdheden van het volk steeds hebben moeten strijden, en de Joden naderhand van tijd tot tijd schrikkelijker zijn vervallen, gelijk bij de komst van Christus gebleken is]; maar het ziet alles voornamelijk op den tijd van den Messias en de uitzending van zijnen Geest, en zal volkomenlijk worden vervuld in het andere leven, in het hemels Kanaän, Rev 21:27 , en Rev 22:3 , enz.
,
 heiligen Naam niet meer verontreinigen, Hebreeuws, naam mijner heiligheid; alzo in het volgende.
,
 hoererij Dat is, afgoderij, alle bijgeloof, eigenwillige menselijke vonden en inzettingen in den godsdienst. Zie Lev 17:7 , en Lev 20:5 .
,
 dode lichamen Dat is, gelijk enigen menen, met de lichamen van enige gestorven koningen, die omtrent den tempel begraven waren. Anderen verstaan de lichamen der mensen, die zij ter ere hunner afgoden geslacht en geofferd hebben, welke afgoden zij, op heidense wijze, hunne koningen plachten te noemen, inzonderheid dien Molech, of Milcom, of Malcam, of Melech, enz. die daarvan den naam had, want Melech betekent koning; zie Lev 18:21 ; Jer 48:7 , en Jer 49:1 ; Amo 1:15 en Amo 5:26 , met de aantekening. Sommigen nemen het van de afgoden zelf, die met recht dode lichamen genoemd worden, omdat zij geen leven hebben, en als een aas voor God stinken; zie Lev 26:30 ; Jer 15:18 , met de aantekening.
,
 op hun hoogten; Of, [en] hunne hoogten, zulks dat de hoogten [gelijk dikwijls] voor een bijzondere soort van afgoderij genomen worden.
8Als zij hun dorpel stelden aan Mijn dorpel, en hun post nevens Mijn post, dat er maar een wand tussen Mij en tussen hen was, en verontreinigden Mijn heiligen Naam met hun gruwelen, die zij deden; waarom Ik ze verteerd heb in Mijn toorn.
 hun dorpel stelden aan Mijn dorpel, Dat is, onbeschaamd in mijn huis invoerden en bedreven allerlei afgoderij, bijgeloof en menselijke inzettingen, willende alzo mij en den duivel samen dienen, tempel aan of in tempel bouwen, als tot mijn spijt. Vergelijk hiermede boven Eze 8 , en inzonderheid Eze 8:7-10 , enz., en wijders 2Ki 16:14 , en 2Ki 21:7 , en boven Eze 23:39 .
,
 wand tussen Mij en tussen hen was, Zie boven Eze 8:8-9 . Anders: en [stelden] een wand tussen mij en tussen hen; dat is, scheidden zich van mij af door hunne gruwelen; zie Isa 59:2 .
9Nu zullen zij hun hoererij en de dode lichamen hunner koningen verre van Mij wegdoen; en Ik zal in het midden van hen wonen in eeuwigheid.
 Nu zullen zij hun hoererij Ten tijde van den nieuwen tempel, als Ik mijn volk de voorzegde genade zal bewijzen door den Messias.
,
 dode lichamen Gelijk boven vs.7.
10Gij mensenkind; wijs den huize Israëls dit huis, opdat zij schaamrood worden vanwege hun ongerechtigheden, en laat ze het patroon afmeten.
 dit huis, Dat is, het gezicht van de gedaante van dit huis, en maak hun bekend het oogmerk en de verklaring van die. Zie boven Eze 40:4 .
,
 schaamrood worden Door betrachting van hunne onwaardigheid [gelijk volgt], en deze mijn grote onverdiende onbegrijpelijke genade, die Ik mijn volk beloof en zo zekerlijk in het toekomende zal bewijzen, als Ik u dit nieuwe gebouw heb vertoond, en zij het model daarvan door u zullen ontvangen, en uit alles klaarlijk kunnen merken dat het niet uw verzinsel, maar mijn werk is.
,
 bestek afmeten Of, de gestaltenis, hebbende zijn behoorlijke proportie, fatsoen, of vorm, maat, enz. [vergelijk 2Ch 24:13 ] , zoals gij het nu gezien hebt.
11En indien zij schaamrood worden vanwege alles, wat zij gedaan hebben, zo maak hun bekend den vorm van het huis, en zijn gestaltenis, en zijn uitgangen, en zijn ingangen, en al zijn vormen, en al zijn ordinantien, ja, al zijn vormen en al zijn wetten; en schrijf het voor hun ogen, opdat zij zijn gansen vorm en al zijn ordinantien bewaren, en dezelve doen.
 zo maak hun bekend De verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vrezen, om hun die bekend te maken, Psa 25:14 ; maar niet voor de honden en varkens, Mat 7:6 .
,
 schrijf het voor hun ogen, Dat is, maal of teken het hun af en beschrijf het, opdat zij door ware bekering levende stenen van dit gebouw en mijn geestelijk huis mede mogen zoeken te zijn, enz.; zie Eph 2:20-22 , en 1Pe 2:4-5 .
12Dit is de wet van het huis: op de hoogte des bergs zal zijn ganse grens, rondom henen, een heiligheid der heiligheden zijn; ziet, dit is de wet van het huis.
 hoogte des bergs zal zijn ganse grens, Hebreeuws, hoofd. Sommigen houden dat God aldus wijst op het Jeruzalem, dat boven is, Gal 4:26 ; vergelijk Psa 15:1 ; Mat 5:14 ; Heb 12:22 .
,
 heiligheid der heiligheden zijn; Dat is, zeer heilig, een zeer heilige plaats, omdat nu de heerlijkheid des Heeren alles geheiligd, of de Vader en de Zoon door den Heiligen Geest aldaar hunne woning zullen hebben genomen, heiligende alle uitverkorenen, doch de strijdende aanvankelijk, bij trappen en maten, maar de triomferende volkomenlijk.
13En dit zijn de maten des altaars naar de ellen, zijnde de el een el en een handbreed; de boezem van een el, en een el de breedte; en zijn einde aan zijn rand rondom een span; en dit is de rug des altaars.
 altaars, Versta, het brandofferaltaar, afbeeldende den Heere Christus, met zijn enig zoenoffer, waarmede alle gelovigen in de vier hoeken der wereld gemeenschap hebben; idem, in en op welken zij hun geestelijke offeranden Gode opofferen. Zie Heb 13:10 , en 1Pe 2:5 .
,
 ellen, Zie boven Eze 40:5 .
,
 boezem Of, schoot; dat is, voet of bodem, die onder rondom ging, en alles, wat daarop rustte, als in zijn schoot ontving, vestigde en ondersteunde. Zie vs.14 en vs.17.
,
 el, en een el Versta, in hoogte.
,
 breedte; Dat is, dikte.
,
 einde Hebreeuws, grens; dat is, het uiterste van dezen boezem.
,
 rand rondom een span; Hebreeuws, lip.
,
 rug des altaars Dat is, het onderste deel, het steunsel van al de rest, als wanneer iemand op den rug ligt.
14Van den boezem nu op de aarde tot aan het onderste afzetsel, twee ellen; en de breedte een el; en van het kleinste afzetsel tot aan het grootste afzetsel, vier ellen, en de breedte een el.
 afzetsel, Dat is, uitstekende, rondom gaande en als uitspringende lijst. Hebreeuws, behulp.
15En de Harel vier ellen; en van den Ariël voorts opwaarts, de vier hoornen.
 Harel vier ellen; Dat is, de haardstede, rooster, of plaats, boven op het altaar, waar het hout en de offeranden gelegd en verbrand werden, genoemd Harel, dat is, Gods berg, vanwege de hoogte [gelijk enigen menen] omdat men bij trappen daarop ging, onder vs.17, en Ariël, dat is, Gods leeuw, omdat hij de offeranden verteerde, gelijk een sterke leeuw alles verslindt wat hem voorkomt. Zie Isa 29:1 , en vergelijk Exo 27:4 , met de aantekening. Alzo is ons altaar [de Heere Christus ] in der waarheid als een berg Gods, waar alle gelovige Joden en heidenen uit alle hoeken der wereld hunne toevlucht nemen en opgaan, en de leeuw Gods, uit Juda, die alles, wat ons vijandelijk is, verteert; zie Isa 2:2-3 , en Isa 60:7 , en Isa 63:1 , enz.; Rev 5:5 .
,
 hoornen Vergelijk Exo 27:2 , met de aantekening.
16De Ariël nu, twaalf ellen de lengte, met twaalf ellen breedte, vierkant aan zijn vier zijden.
 zijden Hebreeuws, vier vierzijden, of vier vierhoeken, of vierkantigheden; gelijk boven Eze 1:8 , zie aldaar. Alzo in vs.17.
17En het afzetsel veertien ellen de lengte, met veertien ellen breedte, aan zijn vier zijden, en de rand rondom hetzelve, de helft ener el; en de boezem daaraan, een el rondom; en zijn trappen ziende naar het oosten.
 afzetsel veertien ellen de lengte, Of, [elk] afzetsel.
,
 boezem daaraan, Gelijk boven vs.13.
18En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zo zegt de Heere Heere: Dit zijn de ordinantien des altaars, ten dage als men het zal maken, om brandoffer daarop te offeren, en om bloed daarop te sprengen.
 des altaars, Die het altaar aangaan, die men in de making en bediening daarvan moest onderhouden.
19En gij zult aan de Levietische priesteren, dewelke uit het zaad van Zadok zijn, die tot Mij naderen ( spreekt de Heere Heere), om Mij te dienen, geven een var, een jong rund, ten zondoffer.
 Zadok zijn, Zie boven Eze 40:46 , en onder Eze 44:15 , enz.
,
 jong rund, ten zondoffer Hebreeuws, een zoon des runds; alzo in het volgende.
20En gij zult van deszelfs bloed nemen, en doen het aan zijn vier hoornen, en aan de vier hoeken der afzetsels, en aan den rand rondom; alzo zult gij het ontzondigen, en het verzoenen.
 ontzondigen, en het verzoenen Dewijl noch altaar, noch offerande, enige ceremoniele reinheid van zichzelven hadden, noch den onreinen aanbrengen konden, zo moest eerst alles door bloed daartoe gereinigd en ingewijd worden, afbeeldende de geestelijke reiniging onzer conscientiën, godsdiensten en van de hemelse dingen, door het dierbaar bloed van onzen Heere Christus, tot welks toepassing of toeëigening de dienstknechten van Christus, als zijne instrumenten, ons dienstig zijn door de zuivere predikatie van het heilige Evangelie van den gekruisigden Christus en de bediening der heilige sacramenten, gebeden, enz., gelijk de Levietische priesters deden in het ceremoniëel; zie Heb 9:9 tot Heb 9:24 toe; 2Co 3:6 , en 2Co 4:5 , 2Co 4:7 ; Gal 3:1 , enz.; vergelijk boven Eze 40:49 .
21Daarna zult gij den var des zondoffers nemen; en hij zal hem verbranden in een bestelde plaats van het huis buiten het heiligdom.
 bestelde plaats van het huis Of, bevolene.
,
 buiten het heiligdom Vergelijk Heb 13:11-12 .
22En op den tweeden dag zult gij een volkomen geitenbok offeren ten zondoffer; en zij zullen het altaar ontzondigen, gelijk als zij dat ontzondigd hebben met den var. 23Als gij een einde zult gemaakt hebben van het ontzondigen, dan zult gij een var, een volkomen jong rund, offeren, en een volkomen ram van de kudde. 24En gij zult ze offeren voor het aangezicht des Heeren; en de priesteren zullen zout daarop werpen, en zullen ze offeren ten brandoffer den Heere.
 zout daarop werpen, Vergelijk Lev 2:13 ; Num 18:19 ; 2Ch 13:5 ; voorts Mat 5:13 ; Mar 9:49-50 ; Col 4:6 .
25Zeven dagen zult gij dagelijks een bok des zondoffers bereiden; ook zullen zij een var, een jong rund, en een ram van de kudde, beide volkomen bereiden.
 zullen zij een var, Anders: gelijk zij, enz. zullen bereid hebben.
26Zeven dagen zullen zij het altaar verzoenen, en het reinigen, en zijn handen vullen.
 handen vullen Dat is, hem inwijden of heiligen, tot het heilig gebruik. Vergelijk Lev 7:37 , en Lev 8:33 , enz. Anders: zij zullen [een iegelijk] zijne handen vullen; dat is zichzelven heiligen, en tot het offeren op het altaar inwijden.
27Als zij nu deze dagen zullen voleind hebben, dan zal het op den achtsten dag en voortaan geschieden, dat de priesters uw brandofferen en uw dankofferen op het altaar zullen bereiden; en Ik zal een welgevallen aan ulieden hebben, spreekt de Heere Heere.
 uw brandofferen en uw dankofferen op het altaar zullen bereiden; Zie boven Eze 40:39 , en hier boven vs.20.
Copyright information for DutSVVA